‘In Suriname hadden we honden rond het huis voor bescherming. Mijn vader, moeder, en ik hebben daar een tijd gewoond omdat mijn vader er als veiligheidsagent naartoe was gestuurd. Een keer werd hij in het oerwoud aangevallen door een zwarte panter. Ze hebben die panter toen doodgeschoten. Plotseling hoorden we een welp klagende geluiden maken. Het beestje liep op mij af, hij was nog zo klein dat hij niet zonder zijn moeder kon. We namen hem mee naar huis om hem groot te brengen. Ik noemde hem Moortje. Samen met de honden liep hij vrij rond huis. Ik stoeide vaak met Moortje, hij was zo tam dat ik mijn hand in zijn bek kon steken. Op een gegeven moment besloten mijn ouders dat ik in Nederland mijn school af moest maken. Ik doneerde Moortje aan de dierentuin. Daar was hij gelukkig tussen de tijgers. Toen ik een keer terugging naar Suriname, zocht ik Moortje op. Hij herkende mij, we hadden een band voor het leven.’
Duncan, door Mayanne Könst.